| | Lied 99 | Vers 1: | U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer uit een blinkend stromen, daald' een engel af heeft de steen genomen van 't verwonnen graf U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer!
| Vers 2: | Ziet Hem verschijnen, Jezus onze Heer! Hij brengt al de zijnen in zijn armen weer weest dan volk des Heren, blijd' en welgezind en zegt telkenkere: Christus overwint! U zij de glorie, opgestane Heer U zij de victorie, nu en immermeer!
| Vers 3: | Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft die mij heeft genezen, die mij vrede geeft? In zijn godd'lijk wezen is mijn glorie groot niets heb ik te vrezen in leven en dood U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer!
| |
| Lied 100 | Vers 1: | De dag der kroning is gekomen. O, al gij vorsten, kust de Zoon. Hij heeft de helburcht ingenomen, de triumfeerder stijgt ten troon. Aard' en hemel galmen. Sion, van uw psalmen davert het heelal. God is opgevaren, met gejuich der scharen, met bazuingeschal.
| Vers 2: | G' ontsloot u voor de Vorst der ere, o poorten der gerechtigheid. G' ontvingt der legerscharen Here in zijne midd'laarsmajesteit. Jezus daalde neder, Jezus keerde weder in zijn heerlijkheid, waar Hij voor de zijnen, tot Hij zal verschijnen, bidt, en plaats bereidt.
| Vers 3: | De glorie straalt uit die behouder, die 't bloedig zweet werd uitgedrukt. De heerschappij rust op die schouder, die onder 't kruishout ging gebukt. Die de heidnen hoonden, en met doornen kroonden, heerst als aller Heer. Die de wereld smaadde, dien de vloek belaadde, leeft, gekroond met eer.
| Vers 4: | In u verheugt Zich thans die Koning, o kerk, zijn uitverkoren bruid. Op u, tot eeuwge trouwbetoning, strooit Hij de gaven zeegnend uit! Vier met Hem victorie op de dag der glorie van des mensen Zoon, op de dag der kroning van de Vredekoning, Priester, op zijn troon!
| Vers 5: | G' ontvingt die gaven, blijde scharen, thans geen verlaten wezen meer. Gij zaagt uw Heer ten hemel varen. De Heilge Geest daald' op u neer! D' engelen daarboven, met de heilgen loven God, op aard' geweest. En de kerk beneden, ziet zijn plaats betreden door zijn eigen Geest.
| Vers 6: | Laat ons steeds hopen, bidden, waken, en ons versterken in ons Hoofd. Ook heden wil Hij vreugde maken aan al wie dezen Geest gelooft. Gij werdt opgenomen, Gij zult wederkomen, onze Hemelvorst. Gij stort uit de hoge stromen op het droge, laving aan wie dorst.
| |
|
|