| | Lied 39 | Vers 1: | O grote Christus, eeuwig licht, niets is bedekt voor uw gezicht, die ons bestraalt, waar wij ook gaan, al schijnt geen zon, al licht geen maan.
| Vers 2: | Toon ons uw goedheid en uw macht door uw bescherming deze nacht. Behoed ons tegen ramp en leed en blijf tot onze hulp gereed.
| Vers 3: | Houd ons gemoed voor U bereid, opdat het blij Uw komst verbeidt, daar 't in een stil vertrouwen leeft, dat Gij ons onze schuld vergeeft.
| Vers 4: | Bescherm ons in den bange tijd van zielsverzoeking en van strijd. Laat nooit de boze vijand toe, dat hij ons enig hinder doe.
| Vers 5: | Behoed het ganse Christendom, geef het in kruis uw vreugd weerom. Vertroost het neergebogen hart en heel in gunst der kranken smart.
| Vers 6: | O Vader, dat uw liefd' ons blijk', o Zoon, maak ons uw beeld gelijk, o Geest, zend uwen troost ons neer. Drieā°nig God, U zij al d' eer.
| |

| Lied 40 | Vers 1: | 'k Wil U, o God, mijn dank betalen, U prijzen in mijn avondlied. Het zonlicht moge nederdalen, maar Gij, mijn licht, begeeft mij niet. Gij woudt mij met uw gunst omringen, meer dan een vader zorgdet Gij. Gij, milde bron van zegeningen, zulk een ontfermer waart Gij mij.
| Vers 2: | Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots waarop ik bouwe: Hij feilt niet, die uw heil verwacht. Ook aan de avond van mijn leven breng ik, van zorg en strijden moe, voor elke dag, mij hier gegeven, u nog een dankbaar loflied toe.
| |

|
|