| |
Lied 1 |
Vers 1: | Gedenk, o volk met heilig beven, hoe God, met majesteit bekleed, zijn wet op Horeb heeft gegeven en zijn Tien Woorden horen deed:
|
Vers 2: | Ik ben de HEER, die als uw Koning u uit Egypte heb geleid. Ik riep u uit uw slavenwoning, mijn sterke arm heeft u bevrijd.
|
Vers 3: | Geef nooit mijn eer aan andre goden. Leef heilig voor mijn aangezicht. Vertrouw op Mij in al uw noden, uw hart alleen op Mij gericht.
|
Vers 4: | Voor beeldendienst zult gij u wachten, Ik duld geen eigenwilligheid. Ik straf dat kwaad in de geslachten, maar zegen uw gehoorzaamheid.
|
Vers 5: | Gij zult van God niet ijdel spreken, gebruik zijn naam in heiligheid. Onheilig zweren zal Hij wreken. Welzalig wie de HEER belijdt
|
Vers 6: | Gedenk bij 't werk, u opgedragen, de sabbat, aan de HEER gewijd: God schiep de wereld in zes dagen en heeft Zich in zijn werk verblijd.
|
Vers 7: | Gij zult uw ouders eer betonen, opdat uw HEER, die eeuwig leeft, u vele dagen zal doen wonen in 't land, dat Hij, uw God, u geeft.
|
Vers 8: | Gij zult niet doodslaan en niet haten de mens, die God geschapen heeft. Nooit mag de liefde u verlaten. Doe goed aan hem die naast u leeft.
|
Vers 9: | Gij zult het huwlijk niet verbreken. Leef niet onkuis, maar houd u rein. Wees ingetogen in uw spreken. Gij zult de HERE heilig zijn.
|
Vers 10: | Gij zult bedrog noch diefstal plegen, mijn is het zilver en het goud. Beheer 't bezit, door u verkregen, voor Hem die u dat toevertrouwt.
|
Vers 11: | Gij zult geen vals getuignis spreken, weer van uw naaste smaad en leed. God zal de lage laster wreken, zijn toorn treft hem die leugens smeedt.
|
Vers 12: | Uw hart zal nimmer iets begeren van al wat van uw naaste is. Al Gods geboden zult gij eren en houden zijn getuigenis.
|
Vers 13: | Geef dat wij trouw uw wet betrachten. Gedenk ons in barmhartigheid. Schenk ons in Christus nieuwe krachten tot liefdedienst uit dankbaarheid.
|
|

|
Lied 2 |
Vers 1: | 'k Geloof in God, de Vader, die uit niets geschapen heeft zijn hemelwoning, almachtig in het leven riep de aarde met de mens als koning. God die met kracht in eeuwigheid regeert door zijn voorzienigheid, zal aan zijn vaderhand mij leiden met trouw in voor- en tegenspoed, om Christus' wil mij veilig weiden, zoals een goede herder doet.
|
Vers 2: | 'k Geloof in God de Zoon, zijn enig kind, in Jezus, redder van de zonden, zodat geen kwaad de machtsstrijd wint. Bevrijder is Hij door zijn wonden, de Christus, onze sterke Heer, die ik als Priester-Koning eer, Profeet en allerhoogste Leraar. Ontvangen van de Heilge Geest, geboren uit de maagd Maria, is Hij als mens bij ons geweest.
|
Vers 3: | "Gods oordeel heeft Hij moeten ondergaan als onze Middelaar, de Christus; Hij heeft als offerlam gestaan voor rechter Pontius Pilatus. Hij leed aan 't kruis, door God vervloekt, schonk leven door zijn kostbaar bloed. Hij stierf voor ons en werd begraven; met helse straf heeft Hij betaald. Nu zal ik zonden steeds meer haten, zie hoe het eeuwig leven straalt."
|
Vers 4: | "De derde dag stond Hij, de vorst, weer op: de sterke dood was overwonnen. Daarna voer Hij ten hemel op; Hij pleit voor vrijspraak van de zonden. Gezeten aan Gods rechterhand zendt Hij zijn geest als tegenpand; als Koning geeft Hij zijn geboden, totdat Hij nog eens komen zal en oordeelt levenden en doden na glorieus bazuingeschal."
|
Vers 5: | "'k Geloof in God, de Heilge Geest, die troost en hoop aan Christus' kerk wil geven. 'k Geloof een kerk, die wereldwijd verbonden is in leer en leven; als bruid van Christus, die haar leidt, is zij getooid met heiligheid. 'k Belijd vergeving van de zonden. Ik weet: mijn vlees wordt opgewekt en zal dan, met mijn ziel verbonden, weer leven, eeuwig onbevlekt."
|
|

|